Stedelijke netwerken
Onder de noemer “sociaal kapitaal” onderscheidt de sociologie drie vormen van netwerken: bonding, bridging en linking. Deze laten ons toe om de evolutie en stijgende ambities van de organisatie City Mine(d) beter te kaderen. Bij de oprichting in 1997 was de ambitie om door middel van ad hoc interventies burgers samen te brengen op publieke plaatsen. Van Schoor Paleis (1997) en Voetbalterrein Kureghem (1997) zijn hiervan voorbeelden. Betrokken burgers kregen de kans om uit hun isolement te geraken en binnen hun gemeenschap een netwerk te vinden (bonding social capital). Al gauw ontstond de intentie om gemeenschappen te overstijgen. De gekozen methode was het creëren van vrijplaatsen, waar ontmoeting over de grenzen van gemeenschappen heen mogelijk was. Enerzijds faciliteerde Precare (1999) deze vrijplaatsen in leegstaande gebouwen, anderzijds probeerden projecten als Limite Limite (1999) dit te doen op buurtniveau. Door het overstijgen van traditionele gemeenschappen spreekt men van bridging social capital. Later ontstond het voornemen om ook verbindingen te zoeken met de verschillende niveaus van bestuur en macht. Hierdoor kunnen betrokkenen daadwerkelijk meespreken over hoe hun omgeving vorm krijgt. Men spreekt hier van linking social capital. City Mine(d)’s methodiek bestaat uit langlopende trajecten rond actuele maatschappelijke thema’s. Micronomics (2008), Proper Water (2012), Elephant Path (2014) en momenteel La Pile (2018) zijn hiervan voorbeelden.
Trajecten
Langlopende trajecten zijn City Mine(d)’s methodiek voor het stimuleren van stedelijke netwerken. Ze worden geïnspireerd door mondiale actuele thema’s –zoals lokale economie, water in de stad, de toekomst van werk en vaardigheden of klimaatverandering– en meer bepaald door de manier waarop deze in grootstedelijke buurten invloed hebben op het leven van elke dag. Het traject bestaat uit een zoektocht naar ruimte binnen dit thema waar de burger plaats en zeggenschap kan opeisen, en eventueel een verschil kan maken. Voorgaande trajecten duurden gemiddeld een vijftal jaren. Tijd is nodig om een vertrouwensrelatie te creëren tussen verschillende actoren, en laat ook toe om zeer zichtbare initiatieven af te wisselen met meer intieme, en creatieve experimenten met meer maatschappelijke eisen. Door het traject ontstaat een soort neutrale ruimte (third space) waarin actoren die vreemd zijn voor elkaar kennis maken, en waarin bovendien burgers en overheden, onderzoekers en eindgebruikers een gemeenschappelijke taal kunnen ontwikkelen. De gemeenschappelijke taal laat toe om ook andere thema’s bespreekbaar te maken (en vormt het eigenlijke linking social capital). Een vijftal episodes onderscheiden zich in een traject. Na de keuze van een thema wordt eerst een scanning uitgevoerd door middel van gesprekken met burgers en experten, mappings en publieke activiteiten. De scanning wordt in de vorm van tastbare en toonbare resultaten gedeeld met het publiek –zoals de tentoonstelling in BOZAR voor La Pile, of een maquette in ceramiek voor ProperWater. Op basis van de scanning wordt door de ontstane groep een interventie geformuleerd, die zowel een fysieke ingreep in de stad, als een nieuwe vorm van organiseren kan zijn – de MicroMarchéMidi voor Micronomics, of een energie-gemeenschap voor La Pile. Tijdens en na de interventie wordt gepoogd om van het brede netwerk dat betrokken is bij de interventie een coalitie te maken die ook andere thema’s kan bespreken. Bij een geslaagde coalitie wordt vervolgens hulp geboden bij het zelfstandig maken van de groep, waar mogelijk zelfs met een eigen rechtspersoonlijkheid –CVBA MicroMarché of vzw Limite Limite zijn hiervan voorbeelden.
City Mine(d)-rol
Naast de ontwerper van deze methodiek, en initiator van trajecten, is City Mine(d) ook de noodzakelijke neutrale actor in het proces. Recent onderzoek van de Universiteit Utrecht beschreef deze rol als volgt: “tussenpersonen zoals wijkprofessionals (spelen) een belangrijke rol spelen in het ondersteunen van burgerinitiatieven en het mobiliseren van ondervertegenwoordigde burgers. Hun kracht is vaak dat zij ‘meertalig’ zijn’ in de zin dat zij zowel de taal van beleidsmakers en bestuurders spreken als de taal van bewoners’ ondernemers en andere maatschappelijke spelers. Wanneer zij de kans krijgen om voor een langere periode in een wijk actief te zijn en de ruimte en middelen krijgen om burgerbetrokkenheid te organiseren kunnen zij een grote bijdrage leveren aan de inclusiviteit en de interactie tussen burgers en bestuur.” De ambitie van City Mine(d) is om zowel de methodiek verder te verfijnen en verspreiden, nieuwe trajecten te initiëren, en binnen deze trajecten de rol van neutrale actor te blijven spelen. City Mine(d) is er van overtuigd dat het op deze manier de meest waardevolle bijdrage kan leveren aan een stedelijke ontwikkeling van onder uit die superdiversiteit omarmt en aanwendt om tegelijk mondiale en zeer lokale thema’s beter aan te pakken.